Kerkelijk jaar - Eeuwigheidszondag

De woestijn zal zich verheugen, de dorre vlakte vrolijk zijn, de wildernis zal jubelen en bloeien, jubelen en juichen van vreugde. Jesaja 35:1. (Foto: Z.v.d.Wilt)

Er is een stem van het hart en een taal van het hart.
Deze innerlijke stem is ons gebed
wanneer onze lippen gesloten zijn
en onze ziel open voor God.
Wijzelf zwijgen en ons hart spreekt:
niet tot de oren van mensen, maar tot God.
Wees er zeker van: God zal je kunnen horen.
(Augustinus)

Zegen voor mij...
Zegen voor mij,o God, de aarde
onder mijn voeten.
Zegen voor mij, o God, de weg
waarop ik ga.
Zegen voor mij, o God,
wat mijn verlangen zoekt.
U die in eeuwigheid bent, zegen voor mij mijn rust.
Zegen voor mij dát waar mijn geest zich op richt,
Zegen voor mij dát waarop mijn hoop zich vestigt.
O God, zegen voor mij mijn oog.
(Keltisch gebed, uit 'Gebed en overgave', naar Psalm 23)

Van U is het Koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid – van U is de toekomst, kome wat komt…
Van nu aan doe Ik jullie nieuwe dingen horen, verborgenheden die je niet wist. (Jesaja 48:6b)

Het zal zijn in het laatste der tijden, dat de berg van de tempel verheerlijkt zal staan, dat de wegen er heen zullen leiden en de volken der aarde op weg zullen gaan om de rechten des Heren te leren, zich tot God en elkaar te bekeren.
En een smidse van ’t huis onzes Heren maakt het zwaard tot een ploegschaar, de speer tot een zicht.
Niemand zal meer een wapen hanteren; maar zij groeten elkaar in het heldere licht van de waarheid die eindlijk zal dagen over mensen van zijn welbehagen. (LB 447 - Jan Wit)

Zoals ik ben, kom ik nabij - LB 377 - Charlotte Elliot
1. Zoals ik ben, kom ik nabij, met niets in handen dan dat Gij mij riep en zelf U gaf voor mij - o Lam van God ik kom.
2. Zoals ik ben met al mijn strijd, mijn angsten en onzekerheid, mijn maskers en mijn ijdelheid - o Lam van God, ik kom.
3. Zoals ik ben, verdoofd, verblind, tast ik naar U, die mij bemint, bij wie mijn ziel genezing vindt - o Lam van God, ik kom.
4. Zoals ik ben, ontvangt Gij mij, reinigt, vergeeft, omarmt Gij mij, vervult, verlicht, verwarmt Gij mij - o Lam van God, ik kom.
7. Zoals ik ben: dat ik uw Naam, nu al met alle heil'gen saam, en eens ook voor uw troon beaam - o Lam van God, ik kom.

Zoals ik ben - kom ik nabij...LB 377 - Charlotte Elliot

Laatste zondag na Pinksteren - Zondag van de Voleinding – Eeuwigheidszondag – herfsttijd -
Al mijn hoop, Heer, stel ik op U, op uw antwoord, mijn Heer en mijn God. (Psalm 38)
...ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij. (Psalm 131:2)

Zondagsgebed:         
God van liefde en genade, als wij in staat zijn U en elkaar
te zegenen, dan ervaren wij dat als een zegening van U;
houd ons de hand boven het hoofd heel de weg die wij gaan
uw toekomst tegemoet, zodat ons leven waarde krijgt voor U
en voor de mensen om ons heen.
Wil ons bezielen, God, dat wij de moed niet opgeven en de hoop
niet laten varen, laat ons tot het einde toe de lampen brandend
houden en geef ons daartoe het vuur van uw Geest, want hoe
zal de wereld weten dat uw feest op komst is wanneer uw mensen
zich gedragen alsof ze de ondergang tegemoet gaan. (ds.W.R.v.d.Zee)

Het einde van het Kerkjaar

En wanneer de Heer u rust verleent na al uw lijden, uw beproevingen en de harde slavernij die u werd opgelegd, zult u dit spotlied zingen over de koning van Babel: “Gedaan is het nu met de verdrukker, gedaan met zijn dwingelandij! … (Jesaja 14:3–4)
Volgens Jesaja onderwierp deze koning vele volkeren, waaronder de Joden. Hij wilde zijn troon hoger bouwen dan de sterren en stelde zichzelf in zijn gedachten gelijk aan God.
 U hebt bij uzelf gedacht: ‘Ik klim naar de hemel, hoog boven Gods sterren plaats ik mijn troon; op de berg waar de goden samenkomen zal ik zetelen, op de hoogste toppen van de Safon. Ik stijg hoog op de wolken, en word aan de Allerhoogste gelijk.’ Maar nu bent u in het dodenrijk geworpen, in het diepst van de afgrond. Wie u ziet, staart u aan en volgt u met aandacht: ‘Is dat nu de man voor wie de aarde beefde en alle koninkrijken sidderden, die de aarde veranderde in een woestijn en alle steden verwoestte, die nooit een gevangene naar huis liet teruggaan?’  (Jesaja 14:13–17)

Komt gij gezegenden mijns Vaders… ( Mattheus 25:34) Het einde van het kerkjaar staat in dezelfde climax als het slot van het Onze Vader: de climax van de uiteindelijke verlossing van de hele mensheid. Het ‘ons’, dat in het gebed voortdurend doorklinkt, heeft daarbij allerminst een begrenzing en behoort niet tot een kleine groep uitverkoren gelovigen. Want Jezus staat er middenin en is er tegelijk de toetssteen van. Maar waar is Hij?

Dáár waar we Hem niet herkenden, een buitenstaander, een geteisterde, een afgeschrevene, een opgeslotene; in de honger van de have-nots en de wanhoop van de drop-outs wacht Hij ons op. Als wij al de kring wilden sluiten, dan breekt Hij hem open en kijkt ons van buitenaf aan – het is voor állen bestemd, de goede schepping, het koninkrijk Gods! Zo vreemd is het, dat de enige zekerheid die we hebben daarin bestaat dat de gelovige als ‘insider’ gevaar loopt verloren te gaan omdat hij totaal vreemd bleef aan deze Christus. Van buiten komt de roepstem, gaat uit naar de uithoeken van leed en verwording; in die wereld valt de beslissing ook voor ons.
(J. Happee 'Dagboek bij het Onze Vader')

De maaltijd in de hemel en in de hel

Een man verbaasde zich al sinds zijn jeugd over de dingen die de mensen elkaar vertelden over de hemel en de hel. Zo hoorde hij hen zeggen dat de hemel een goede plaats was en de hel een slecht oord. De hemel zat barstensvol engelen en heiligen, terwijl de hel overbevolkt was met duivels, kwade geesten en gemene lieden. De man wist niet goed wat hij hiermee moest. Volgens hem kon je slechts een oordeel over deze twee oorden hebben als je ze met eigen ogen had gezien.

Op een nacht werd hij gewekt door een engel die hem vroeg: "Ben je er nog altijd zo op gebrand om het verschil tussen hemel en hel te weten?"
"Ja," antwoordde de man, "ik wil niets liever weten dan waar ik terechtkom als ik doodga."
Hierop nam de engel hem bij de hand en samen vlogen ze door een dichte, eindeloze duisternis tot ze bij een gesloten poort aankwamen. De engel duwde de zware deur open en zei: "Dit is de hel. Houd je ogen goed open en zorg er voor dat je geen detail mist."
De man was zeer verbaasd. Er was, zoals hij verwachtte, geen duivel te zien in de hel, noch saters met bokkenpoten of eeuwige vuren waarin mensen brandden. Al wat hij zag was een gigantische zaal vol eettafels en elke tafel was volgeladen met de verrukkelijkste gerechten, schalen met het sappigste fruit, hoog opgestapelde taarten, de beste wijnen en de zachtste kazen. Zo ver hij kon zien zag hij mensen aan deze beladen feesttafels zitten. In eerste instantie benijdde hij hen, tot zijn blik op hun armen viel. Toen pas merkte hij op dat hun armen vanaf hun schouders veranderd waren in vorken. En deze vorken waren zo lang dat, hoezeer de feestgangers er ook hun best voor deden, ze niet in staat waren het voedsel naar hun mond te brengen. Hun vruchteloze pogingen waren zo frustrerend dat ze paars zagen van woede, haat en honger.

De engel nam de man opnieuw bij de hand en leidde hem naar buiten. Voor de tweede keer vlogen ze door een dichte, koude duisternis, tot ze bij een andere poort aankwamen. De engel stopte, zwaaide de deur open en riep: "Mag ik je met vreugde presenteren: de hemel!" In eerste instantie raakte de man in grote verwarring, want de hemel zag er exact hetzelfde uit als de hel! Het was precies dezelfde gigantische ruimte, en ook hier stonden lange eettafels, volgeladen met de meest exquise gerechten uit alle delen van de wereld. Zelfs de feestgangers zagen er identiek uit: ook bij hen waren de armen veranderd in onhandige, lange vorken. Even dacht de man dat de engel een flauwe grap met hem uithaalde, totdat hij nog eens goed keek en het verschil opmerkte. De mensen in de hemel waren niet kwaad of hongerig, integendeel, ze lachten allemaal en waren goed doorvoed. Want deze mensen gebruikten allemaal hun lange gevorkte armen om hun buren te voeden. Ze werkten samen, ze hielpen elkaar en deelden het fantastische eten, zodat ze allemaal in gelijke mate aten, dronken en plezier hadden.

(Jaap Westerbos, naar een oud volksverhaal dat in diverse religies opduikt)


Laat komen, Heer, uw rijk, uw koninklijke dag,
toon ons uw majesteit, Messias, uw gezag.
Waar blijft het overlang beloofde land van God,
waar liefd' en lofgezang verdrijven leed en dood?
Wij bidden, Heer, sta op en kom in heerlijkheid!
Op U staat onze hoop die onze herder zijt.
(tekst: Lewis Henly - "Thy Kingdom come, o God",
vert.Willem Barnard)
 
"God laat zich in mensen kennen als trouw en geduld"
(H. Oosterhuis in "Zien, soms even...")